Ik heb het nog nooit beter gehad dan vandaag slechter dan vandaag ik was nog nooit ongelukkiger of gelukkiger dan vandaag ik heb alleen vandaag en anders komt het morgen wel goed.
Ik ben in de fleur van mijn leven Dit zijn de dagen Mij hoort ge ni klagen, nee nee Want alles kan in dezen tijd Genen tijd te verliezen Ge moet alleen kunnen kiezen.
Ik wacht op u, gij wacht op mij Wij zitten in onze wachttijd Ik heb nog wat dromen En als ik straks mijn boontjes dop Zal ik ze uit laten komen
Toen ons moeder zo oud was als ik Werd ze door ’t leven al verstikt Ze was al bezig aan haar tweede Papflessen en pampers Ni kunnen studeren
In de fleur van het leven…
Ben ik homo- bi of a- seksueel In mijn diepste dromen een transseksueel Ons vader zegt ‘denkt daar goed over na Ge moet ni bang zijn Eender wa wij zien u graag’
Ik moet dringend ergens nen berg gaan beklimmen Of aan een stuk of twintig losse relaties beginnen Want anders kruip ik in mijn kist Met het jammerlijk gevoel Dat ik iets heb gemist
In de fleur van mijn leven…
En misschien is uwen droom Uwen droom toch ni. Ge had het maar gedroomd Ge had het maar gedroomd Ge staat daar op de top van de Mount Everest En het uitzicht is wel schoon Op z’n minst toch ongewoon Maar ge hebt geen gevoel meer in uw tenen En ge staat daar bovenal Op uwen alleenen
Aldus de tekst op het spandoek aan de gevel. Bij navraag bleek het niet aan de taalvaardigheid van de maker te liggen. Het was om de overbuurman te plagen.
Uit: De Morgen, 31/12/2021 door Katrin Swartenbroux
Ik bestel een latte met havermelk en krimp in elkaar wanneer er een “mevrouw” volgt op de “komt eraan” – alsof iemand mijn naam verkeerd heeft geschreven. Het is niet de eerste keer dat ik zo genoemd word, uiteraard niet, maar het went nooit. De aanspreking veronderstelt een bepaalde leeftijd, die ik heb, en een maturiteit, die ik niet heb. (…)
“Mevrouw” is dus niet zozeer beledigend als wel confronterend – hoe de tijd me met een rotvaart passeert terwijl ik alleen maar leeftijden oogst en geen levels unlock. Daardoor voel ik me ironisch genoeg piepjong en stokoud tegelijkertijd, een sentiment dat doorgaans op oogrollen wordt onthaald wanneer ik verzucht dat ik “al” 27, 29, 33 ben. Ik heb nog zoveel jaren voor de boeg, zeggen ze dan, terwijl ik alleen maar kan denken aan dewelke me in een oogwenk zijn gepasseerd.
35. En ik ben er nog steeds niet.
‘Er’, dat is de volwassenheid. Dat magische moment waarop je mag rennen met een schaar in je handen zonder dat iemand roept dat je niet mag rennen met een schaar in je handen. De fase waarop alles in elkaar klikt en je accepteert dat bepaalde dingen – dood, belastingen, systemische ongelijkheid – nu eenmaal bij het leven horen. Een recht stuk in je levenswandel waarop je niet meer over je schouder kijkt voor bevestiging, maar zélf een lichtend baken wordt. (…)
“Die aanpassingsbereidheid betekent dat je nooit volwassen zult zijn. Je blijft zoekende, tastende. Dat is niet noodzakelijk erg, maar het probleem is dat er geen moment meer bestaat waarop je ‘aankomt’ in het leven, dat kan heel vermoeiend zijn”, stelde professor sociologie Walter Weyns (Universiteit Antwerpen) vijf jaar geleden in De Standaard. (…)
Vandaag lijkt het alsof we ons in een videogame bevinden waarbij we aan de lopende band paddenstoelen eten maar er nooit eentje vinden die ons doet groeien. Het is een constant streven dat gekenmerkt wordt door de tenenkrullende term ‘adulting’. Een staat van zijn is een werkwoord geworden, een to-dolijst met alles wat vroeger indrukwekkend, ingewikkeld of illegaal leek en voorbehouden was voor “later, als je groot bent”. Enveloppen met zo’n doorschijnend adreskader openen. Alcohol drinken. Ja zeggen wanneer ze vragen of je een btw-bonnetje wil. Vrijwillig vitamines slikken, de telefoon opnemen, naar de slaapkamer wandelen met een volle wasmand op je heup. Het zijn volwassen handelingen die de meesten van ons heus wel onder de knie hebben, maar omdat ze ons niet doen evolueren naar de traditionele stadia van volwassenheid (die heel wat van ons niet eens willen) voelen we ons nooit volwassen, waardoor volwassenheid an sich een zoveelste ding lijkt dat we niet kunnen bereiken (…)
Of om het met de woorden van mensenrechtenactiviste Susan B. Anthony te schrijven: “Sooner or later we all discover that the important moments in life are not the advertised ones, not the birthdays, the graduations, the weddings, not the great goals achieved. The real milestones are less prepossessing. They come to the door of memory unannounced, stray dogs that amble in, sniff around a bit and simply never leave. Our lives are measured by these.”
De optelsom van je prestaties mag dan wel niet altijd ‘volwassenheid’ zijn, het antwoord is wel steeds: vier.
‘Wie in de balzaal aan de kant staat danst met alle dansers. Hij ziet alles en omdat hij alles ziet, beleeft hij alles. Daar alles uiteindelijk een gewaarwording van ons is, is het contact met een lichaam net zo veel waard als het zien ervan of zelfs de eenvoudige herinnering eraan. Ik dans dus als ik zie dansen. Zoals de Engelse dichter die vertelt hoe hij, liggend in het gras, uit de verte naar drie hooiers keek, zeg ik: “Er is nog een vierde man aan het hooien en dat ben ik.”
– Fernando Pessoa, uit: ‘Het boek der rusteloosheid’
Ik was bezoek dat langer bleef en anders sprak, maar ik misstond niet in de kamer. Een beetje als een schemerlamp die op den duur de sleutel kreeg. ik deed niet ongezellig, en in mijn buurt was het aan tafel minder leeg. Maar nog liet niemand na mij af en toe te wijzen op mijn tong, mijn grond. Dan noemden ze mij onverwacht weer anderman en zonden mij naar huis, terwijl ik juist begon te wennen aan de lucht en onderhand ook dacht dat ik een hart veroverd had. Maar niets was minder waar dan dat. Op tijd en stond werd naar mijn stoel gekeken, gepolst of ik al wortel schoot. Ik hield mijn mond en vond het krassen van de meeuwen geen goed teken. Hoe kwam het dat ik binnen zat en tegelijk nog buiten stond.
Je moet niet alleen, om de plek te bereiken, thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken. Er is niets te zien, en dat moet je zien om alles bij het zeer oude te laten.
Er is hier. Er is tijd om overmorgen iets te hebben achtergelaten. Daar moet je vandaag voor zorgen. Voor sterfelijkheid.
Op het veld liggen een jongen en een meisje die aan vroeger doen denken ik vermoed dat wij het zijn, acht jaar geleden, maar ze lijken zo sterk op onbekenden dat ik niet naar hen toe loop om te zeggen dat ze het fout onthouden hebben die dag trokken geen vogels over, geen sneeuw of ijs op het veld, oktober nog het riet rond de vijver verderop stond halfhoog en dor, op de achtergrond in intervallen het geluid van een trage auto op de steenweg, verder niets ik zeg hen niet dat zij hier tussen de laatste muggen en de eerste kussen namen voor de kinderen zal bedenken, niet dat de werf ondertussen een siliconenfabriek werd, of dat hij haar hand alvast moet loslaten opdat het went voor later, wanneer ze elkaar enkel nog per ongeluk en met ongemak zullen aanraken, ik zeg niets, want precies zo, zoals ze daar liggen, was het ook: de overgave, het blinde licht in de middag en later daarover de gedichten
– Charlotte Van den Broeck (1991) uit: Nachtroer (2017)
‘Ik geloof in de schoonheid van obsessie In de ontroering van verwoesting In de aanwezigheid van leegte Ik geloof dat mijn woede terecht is En mijn angst niet overdreven is Ik geloof in steeds opnieuw beginnen In de pijn van het niet weten En in de trots van het antwoord vinden Ik geloof dat leeftijd geen excuus is En dat enkel de dood ons parten kan spelen Ik geloof in de kracht van de verbeelding om de wereld te herdenken Om de waarheid in onszelf te zoeken.’
Misschien is herfst iemand die omkijkt, en zegt, het kan nog even, wat net nog kon. Genieten, bijvoorbeeld, van de zin, die steeds meer haar moment moet kiezen. Je kan er dubbel zo veel van genieten. Je hoeft niets te verliezen.